“Een zigeunerdorp”. Met die woorden drijft een Brussels blad in juni 1915 de spot met deze in Anderlecht geplaatste woonwagens. Ze behoren toe aan foorkramers die door de oorlog werkloos geworden zijn. Er vinden geen jaarmarkten, kermissen of andere volksfeesten meer plaats. De foorkramers worden hard getroffen door de maatregelen die reizen in bezet gebied haast onmogelijk maken. Daarom vestigen ze zich in de buitenwijken van de hoofdstad, in afwachting van het einde van de oorlog.
Om in hun behoeften te voorzien, doen ze aan waarzeggerij of zetten ze kleine vertoningen op voor de kinderen uit de buurt. In een tijd waarin liefdadigheid algemeen geworden is, worden ook zij geholpen door een Werk voor foorkramers. De aan de rand van de stad geplaatste woonwagens, zeggen ook iets over de woningnood waar Brussel tijdens de oorlog mee te kampen heeft. Zonder inkomsten kunnen tal van huurders hun huur niet betalen. Ze leven met de angst van inbeslagname en uitzetting. Daardoor stapelen ze de schulden op, met het risico om definitief in de armoede te belanden. Huiseigenaren zijn niet noodzakelijk beter af: dat een belangrijke bron van inkomsten wegvalt, betekent ook voor hen dat ze in hun financiële voortbestaan bedreigd worden.